Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

 

Artikel 23
1
Op de buitengewone pensioenen, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 22, is het bepaalde in artikel 16, eerste lid, tweede lid, onder b, ten eerste, alsmede het derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
2
Voor zover door de weduwe of de gewezen echtgenote inkomsten uit vermogen worden genoten, worden deze voor 50% van die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht, met dien verstande, dat indien die inkomsten minder dan € 680,67 per jaar bedragen, slechts een zodanig bedrag in mindering wordt gebracht als waarmede die inkomsten een som van € 340,34 mochten te boven gaan.
3
Voor zover door de weduwe of de gewezen echtgenote andere inkomsten dan waarop in het eerste en tweede lid wordt gedoeld, worden genoten, wordt 50% van het bedrag, waarmede die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten de som van € 453,78 overschrijden, op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht. Onverminderd het bepaalde in de vorige volzin worden, indien de daar bedoelde overschrijding uitsluitend of mede het gevolg is van het genot van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet van meer dan € 453,78, van het bedrag, waarmede dat ouderdomspensioen de som van € 453,78 overschrijdt, in plaats van 50% de volgende percentages op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht:
a
op een buitengewoon weduwenpensioen, dat geen vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: 60;
b
op een buitengewoon weduwenpensioen, dat een vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: een evenredig deel van het onder a genoemde percentage;
c
op het buitengewoon pensioen van de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder c en d, een deel van 60%, hetwelk tot dat percentage in dezelfde verhouding staat als het aantal jaren, hetwelk in de in die artikelonderdelen genoemde berekeningsformule door de letter p onderscheidenlijk x wordt voorgesteld, zich verhoudt tot 40 jaar.
Voor een buitengewoon pensioen, toegekend aan de in artikel 22, onder b, bedoelde weduwe alsook voor een buitengewoon pensioen, toegekend aan de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder d, wordt het op deze pensioenen ingevolge de vorige volzin in mindering te brengen bedrag beperkt tot een percentage daarvan, gelijk aan dat der invaliditeit, waarnaar het buitengewoon pensioen van de overleden echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot van de vrouw laatstelijk was of zou zijn berekend.
4
Indien door de weduwe of de gewezen echtgenote zowel inkomsten bedoeld in het tweede lid als inkomsten bedoeld in het derde lid worden genoten, worden, in afwijking van het bepaalde aan het slot van het tweede lid, de inkomsten uit vermogen voor 50% van die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht, met dien verstande, dat in elk geval een bedrag van € 340,34 van het totaal der inkomsten buiten mindering blijft.
5
Indien een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet wordt genoten, wordt die uitkering niet gerekend tot de met het buitengewoon pensioen verrekenbare inkomsten, als in de voorgaande leden bedoeld. In dat geval worden echter, nadat de voorgaande leden zijn toegepast, van het bedrag van de uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet de volgende percentages op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht:
a
op een buitengewoon weduwenpensioen, dat geen vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: 60;
b
op een buitengewoon weduwenpensioen, dat een vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: een evenredig deel van het onder a genoemde percentage;
c
op het buitengewoon pensioen van de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder c en d, een deel van 60%, hetwelk tot dat percentage in dezelfde verhouding staat als het aantal jaren, hetwelk in de in die artikelonderdelen genoemde berekeningsformule door de letter p onderscheidenlijk x wordt voorgesteld, zich verhoudt tot 40 jaar.
Het bepaalde in de derde volzin van het derde lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van degene, die aantoont, dat uit hoofde van zijn aanspraak op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet mede een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen of enige andere verplichte periodieke uitkering, en dat het gezamenlijke bedrag der verminderingen 60% van het bedrag van bedoeld bodempensioen overschrijdt, wordt de vermindering, in de vorige volzinnen van dit artikellid bedoeld, zodanig beperkt, dat het inkomen van de belanghebbende zo mogelijk 40% van het bedrag van bedoeld bodempensioen meer bedraagt dan ingeval geen uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet wordt genoten.
6
Het ingevolge het eerste tot en met het vijfde lid met het buitengewoon pensioen van de weduwe en/of de gewezen echtgenote wegens het genot van neveninkomsten verrekenbare bedrag wordt beperkt tot het bedrag, waarmede het buitengewoon pensioen, vermeerderd met die neveninkomsten, 65% van de in artikel 16, tweede lid, onder a, bedoelde grondslag overschrijdt, met dien verstande evenwel, dat de verrekening van een pensioen of uitkering als bedoeld in artikel 16, derde lid, zomede de verrekening ter zake van een genoten uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en ter zake van een genoten pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet onverkort gehandhaafd blijft.
Vierde hoofdstuk


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •